Vrijblijvend advies of offerte? Bel ons op 030 - 666 1746 mail ons.
Vrijblijvend advies of offerte? Bel ons op 030 - 666 1746 mail ons.
Van Dijk geo- en milieutechniek beschikt niet alleen over middelen om geroerde en ongeroerde monsters uit een grondgebied te halen, tevens kunnen wij deze onderzoeken in ons eigen laboratorium. U kunt in onze faciliteiten terecht voor het kundig verrichten van de meest gangbare grondmechanische en cultuurtechnische laboratoriumproeven.
Grond bestaat uit korrels, organisch materiaal, water en lucht. De vaste stof van de grond bestaat uit de korrels en organische stof. Het totale volume aan water en lucht zijn de holle ruimte.
De volumieke massa van grond kan uitsluitend bepaald worden op ongeroerde monsters, gestoken middels een continusteekboring of een Ackermann steekbus. Met een speciaal ontworpen volumesteekring wordt een monster gestoken. Door middel van het wegen van nat- en drooggewicht (na 24 uur drogen op 105 OC) wordt het volumegewicht bepaald. Met deze methode worden daarnaast nog diverse andere belangrijke geotechnische parameters bepaald:
Voor zand en grind wordt in Nederland gebruik gemaakt van de droge zeefmethode, conform de NEN-EN-ISO 14688-2:2016. Het monster moet eerst worden gedroogd waarna het op de bovenste zeef kan worden geplaatst. De standaard zeven hebben een maaswijdte van 2,0 mm aflopend naar 63 µm (zandfractie). Op iedere zeef blijft een deel van de korrels liggen, die afzonderlijk worden gewogen. Met de resultaten kan een korrelverdelingsdiagram worden opgesteld.
Voor de fijne gronden met voornamelijk deeltjes kleiner dan 63 µm wordt gebruik gemaakt van natte zeefmethodes of bezinkmethoden.
Met een korrelanalyse kunnen onderstaande parameters worden bepaald:
Als het onzeker is of de ondergrond voldoende verdicht kan worden voor bijvoorbeeld het aanleggen van een wegverharding kan een proctorproef worden uitgevoerd. De procordichtheid is een verband tussen het vochtgehalte en de maximale verdichting van een monster. Bij deze proef wordt bepaald bij welk watergehalte de maximale verdichting wordt gemeten. Deze proef wordt altijd gecombineerd met het bepalen van de volume gewichten in het veld.
Voor cohesieve grondsoorten zoals klei en leem zijn afhankelijk van verzadiging en in drie fasen te onderscheiden:
De overgangen tussen de drie fases worden de Atterbergse grenzen genoemd. Beide grenzen worden met een eigen methode bepaald. De resultaten van deze proef kunnen worden gebruikt voor de classificatie van grondsoorten. Hierbij kan worden gedacht aan de geschiktheid van klei als bekleding op een dijk.
Vloeigrens [WL] (liquid limit)
De overgang tussen de plastische- en vloeibare fase wordt bepaalt met het toestel van Casagrande. De vloeigrens wordt bepaald wanneer een V-vormige groef van 1,0 cm breed binnen 25 slagen sluit (dicht vloeit).
Uitrolgrens [WP] (plastic limit)
Het vochtgehalte waarbij de plastische fase overgaat naar de vaste fase wordt de uitrolgrens genoemd. Deze grens wordt bepaald op het punt wanneer het niet meer mogelijk is een draad van 3 mm dik te rollen.
Plasticiteitindex [PI]
Deze index wordt bepaald uit het verschil tussen de uitrolgrens en de vloeigrens en zegt iets over de verwerkbaarheid en gevoeligheid van het materiaal. Een siltige klei kan een plasticiteitindex hebben van 20% en bij vette kleien dit oplopen tot 80%. Hoe hoger de plasticiteitindex is, des te slapper het materiaal.
Consistentie index [IC]
Deze index zegt iets over het watergehalte van het materiaal t.o.v. de Atterbergse grenzen en geeft belangrijke informatie over de verwerkbaarheid. Bij een waarde van 1,0 is het watergehalte nagenoeg gelijk aan het watergehalte van de vloeigrens. Een waarde van 0 komt in de buurt van het watergehalte van de uitrolgrens.
Het bepalen van de Atterbergse grenzen en de bijbehorende indexen wordt altijd gecombineerd met het bepalen van de volume gewichten in het veld.
De samendrukkingsproef wordt niet veel meer uitgevoerd in Nederland, omdat veelal gedacht wordt dat de gegevens al bekend zijn. Toch is de samendrukkingsproef een handig middel, bijvoorbeeld voor het bepalen van parameters van zettingen voor de ondergrond. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan als een grond moet worden opgehoogd, of bij het meten van de veenlagen van een dijk.
Om te kunnen voorspellen hoeveel een veenlaag ingedrukt wordt, bijvoorbeeld door er extra zand op te leggen bij een ophoging, zijn er een aantal parameters nodig. Dit wordt gedaan aan de hand van een monster uit de grond. Hier wordt vervolgens gewicht op geplaatst, waarna de zakkingen worden gemeten.
Wij maken gebruik van drie verschillende samendrukkingsproeven om de parameters van veenlagen te berekenen:
1. Triaxiaal proef
Hiermee kunnen twee parameters bepaald worden: cohesie en de hoek van inwendige wrijving. Bij de proef wordt gebruik gemaakt van druk van boven en via de zijkant van het monster. Het monster wordt door middel van deze druk tot bezwijking gebracht. Met de resultaten kan de inwendige wrijving worden bepaald, waarmee informatie over de bezwijkhoek wordt verkregen. Dankzij de triaxiaal proef wordt voldaan aan de normen volgens de NEN 5117.
2. Direct simple share (DSS) proef
Deze proef wordt uitgevoerd om de schuifsterktes te bepalen. De maximale spanning die een veenlaag kan hebben wordt met een DSS proef berekend.
3. Constant rate of straight (CRS) proef
Bij deze samendrukkingsproef is er sprake van een constante zakking van het monster, doordat de belasting constant is. Met de CRS-proef kan er een betere voorspelling van de grenzenspanning plaatsvinden, dan met de samendrukkingsproef.
Vul het onderstaande formulier in en u ontvangt binnen één werkdag een prijsvoorstel voor uw grondmechanisch onderzoek. Mochten wij nog meer informatie nodig hebben, dan nemen we telefonisch contact met u op.